Missies: barmhartigheid zonder grenzen (1885-1963)

Je kunt zeggen dat internationale oriëntatie fraters in de genen zit. Vanaf het begin was de congregatie grensoverschrijdend aan het werk. Eigenlijk nog eerder, want de eerste fraters kregen in 1844 hun vorming in het buitenland, namelijk in het Trappistenklooster van Meerseldreef en bij de Paters van de Heilige Harten in Leuven (België).


 

Internationale voorbeelden

Bisschop Zwijsen had een internationale horizon en die kwam bij de stichting en uitbouw van zijn zuster- en fratercongregatie goed van pas. Hij volgde een model uit Frankrijk: de zuster- en broedergemeenschappen van de heilige Vincentius. Hij baseerde zich voor de regels van de zusters en de fraters op een regel van de Clemensschwestern uit Münster in Duitsland. Hij liet zich ook goed informeren over de nieuwste religieuze ontwikkelingen in Vlaanderen, vooral bij de Broeders van Liefde in Gent en de Paters van het Heilig Hart in Leuven. De ideeën die hij in Tilburg realiseerde, overstegen dus het lokale niveau en volgden een Europese trend.

Refugiehuizen

Het is dan ook niet verwonderlijk dat Zwijsen al snel met eigen stichtingen naar het buitenland ging. De eerste nieuwe vestiging van de fraters vond in 1851 plaats in Maaseik (België). Die keus om meteen de grens over te gaan werd niet alleen ingegeven door missionaire overwegingen, maar ook door politieke. Er was namelijk overal in West-Europa sprake van een tamelijk vijandig klimaat ten opzichte van religieuzen, in sommige landen maakte dit hun voortbestaan gedurende enkele decennia onzeker. Omdat Zwijsen reden had om aan de tolerantie in Nederland te twijfelen, wilde hij in elk geval over enkele huizen in België beschikken waarnaar zijn zusters en fraters eventueel konden uitwijken. Het klimaat verbeterde geleidelijk aan en de zusters en fraters van Zwijsen hoefden nooit uit hun land weg te vluchten. Maar pas aan het eind van de 19e eeuw zou die sfeer van vijandigheid en onveiligheid geheel over zijn.

 

 

Overzeese gebiedsdelen

De belangrijkste reden om internationaal te opereren, werd de missie zelf. De fraters trokken in 1885 naar de Nederlandse Antillen, in 1903 naar Suriname en in 1923 naar Indonesië. Ook daar was katholiek onderwijs immers hard nodig, de fraters konden er hun expertise meteen inzetten. Er kwamen ook verzoeken om in andere landen aan het werk te gaan, zoals uit Brazilië in 1899, maar dat ging de krachten van de toen nog zeer arme congregatie ver te boven. Het leek het toenmalige bestuur niet verstandig om in andere talen en andere schoolsystemen aan het werk te gaan.

'Trek uit en onderwijs'

Een nieuwe golf van internationale uitbreiding vond plaats in de jaren na de Tweede Wereldoorlog en werd ingegeven door de missie-encycliek Fidei Donum (geschenk van het geloof) van paus Pius XII uit 1957. De paus vroeg religieuzen uit rijkere landen mee te werken aan de missie van de kerk in armere landen. Om dat mogelijk te maken moesten ze de accenten in hun werk verleggen en bepaalde taken overdragen aan anderen. Geïnspireerd door bisschop Bekkers van Den Bosch, die zei: ‘waar de nood ‘t hoogst is, dienen de religieuzen op de bres te staan’, besloten ook de fraters tot een heroriëntatie van hun missie. De uitvoering kwam vrijwel onmiddellijk op gang. In 1958 gingen de eerste fraters naar Kenia en Congo, in 1959 naar Zuidwest-Afrika (het latere Namibië) en in 1960 naar Brazilië. Ter ondersteuning van deze missies werden ook een huis in Cork (Ierland, 1958) geopend en later in Californië (1963). Om al die stichtingen mogelijk te maken, moesten de fraters wel hun aandeel in het onderwijs in Nederland, België en op de Nederlandse Antillen terugbrengen. Prioriteit werd het onderwijs onder de armsten, dit werk kreeg het bijbelse motto mee: trek uit en onderwijs (naar Mt 10,7).

 

 

Inculturatie

De internationale spreiding van de fraters is het gevolg van historische factoren en uitnodigingen die de congregatie ontving. In landen als Indonesië en Kenia heeft de congregatie echt wortel geschoten, in andere landen bleek dit moeilijker. De internationalisering van de fraters was geen vanzelfsprekend succesverhaal. Het was voor de pioniers in de missie heel hard werken om, met veel tegenslagen, scholen en fraterhuizen in andere landen te vestigen. Misschien werd in het begin ook wel onderschat wat het betekende om religieus leven naar een andere cultuur over te dragen: de fraters merkten gaandeweg dat ze niet precies dezelfde levenswijze konden kopiëren als in het moederland. De eerste noviciaten met jongeren ter plaatse mislukten. De missie vroeg veel meer voorbereiding dan de fraters hadden gedacht, voor een goede integratie in de lokale cultuur was een enorme kennis van het land, een goede talenkennis en een nauw aanvoelen van de plaatselijke cultuur vereist. Het kostte dan ook meer dan een generatie voordat de fraters de ‘stijl’ te pakken hadden.

In de jaren 80 en 90 begon CMM in landen als Indonesië en Kenia te groeien. In dezelfde periode bleek het noodzakelijk zich terug te trekken uit Congo en de Antillen, terwijl de aanwezigheid in Suriname en Californië steeds kwetsbaarder werd.