Als ik echt naar mijn mede-mens kijk, kan ik dan nog zwijgen en achteloos aan hem of haar voorbij gaan?

Ogen - Hart - Handen


In mijn leven ben ik soms als die zieke, arme man:
Blijf maar van me af, het is goed geweest, laat mij maar liggen, denk ik dan.
Waarvoor zou ik me nog inspannen!
Waarom de vele hobbels nog nemen, zo eigen aan dit leven?
Mijn krachten raken op, meegenomen door koude en harde regen,
door sterke wind en stekende zon.
Wie hoort nog mijn stem, voelt het kloppen van mijn hart?
Mag ik je vragen: Wie ben ik in jouw ogen, in jouw hart?
Zie jij nog iets in mij dat de moeite waard is?
God, soms ken ik je niet meer, je warme liefde van weleer lijkt zo ver weg.
Op zo’n moment wil ik liever wegglijden uit dit leven
of minstens me opsluiten in de kilte van de eenzaamheid.

– – –

Maar soms ben ik als die man in zijn zwarte soutane:
ik kom dan uit mijn veilige omgeving en ga naar een mens die langs de weg ligt.
Onze ogen kruisen elkaar, hij raakt mijn hart, hij kijkt me vragend aan.
Als ik echt kijk, dan zie ik iets moois in hem, iets van waarde: een mens, mijn broeder!
Wat goed als hij overeind kan komen, zijn hand in mijn hand.
Ik mag hem brengen naar een veilige, betere plek
waar hij kan ademen en leven ,… opnieuw leven!
Ik mag hem aanraken, mijn handen gebruiken, hem ondersteunen en richting geven.
Ik kijk hem aan, ja hij is het meer dan waard, hij is immers een mens, mijn broeder!
Durf ik een broeder, een zuster, een reisgenoot zijn van een mens langs de weg?
Heb ik de moed om – gedreven door barmhartige liefde – te doen wat Hij heeft gedaan:

Dienen en verlichten, een verlossend woord spreken, een helpende hand zijn?
(Const. CMM I, 10)

Als ik echt naar mijn mede-mens kijk, kan ik dan nog zwijgen
en achteloos aan hem of haar voorbij gaan?

frater Jan Koppens CMM (Nederland)